In de sport wordt geprobeerd zoveel mogelijk Nederlanders aan het sporten te krijgen en warm te verwelkomen, toch voelt niet iedereen zich daar thuis. Hoe komt dat? De sport staat ook bloot aan de inclusie-paradox, stelt Sandra Meeuwsen, sportfilosoof en directeur van onderzoekscentrum ESPRIT.
"Wij worden uit de sport geweerd." Deze uitspraak is afkomstig van transgender speedsurfer Laura van Beckhoven, tijdens het NPO Radio 1 programma 'De Nieuws BV'. Het programma besteedde afgelopen woensdag aandacht aan de nieuwe Handreiking Sekse- en Genderdiverse personen in de sport, vorige week door NOC*NSF gelanceerd. Het verwijt mensen uit te sluiten van sportdeelname raakt elke sportbestuurder in het hart. Immers, de ambitie is juist om zo veel mogelijk Nederlanders aan het sporten te krijgen, onafhankelijk van iemands sociaaleconomische achtergrond, etniciteit, gender en fysieke of verstandelijke beperking. Het verhaal van Laura is uiterst confronterend: zij ervaart juist allerlei belemmeringen om te genieten van haar sport. In het wereldje waar Laura zich begeeft, wordt haar gender niet erkend. Nogal wat medesurfers spreken haar consequent aan met ‘meneer’, ondanks het feit dat Laura inmiddels duidelijk een vrouw is, met een stevige boezem. En ook op het water ervaart zij de nodige agressie; mannelijke surfers snijden Laura af of proberen haar van de plank te varen.
Wat is hier aan de hand? Waarom heeft de sport naast haar unieke maatschappelijke opvangcapaciteit, kennelijk ook het vermogen mensen zich niet thuis te laten voelen en zelfs uit te sluiten? Hoe kunnen we dit veranderen? De weg naar beter begint met begrip. De moderne sport zoals wij die tegenwoordig kennen, is eind negentiende eeuw opgezet door de toenmalige aristocratie. Heren van stand, die vanuit hun sociaal-culturele achtergrond vooral gelijkgezinden uitnodigden mee te bouwen aan dit nieuwe, magische domein. Het bijzondere is nu dat, ondanks het exclusieve karakter van sport in deze beginperiode, de inclusieve belofte dan ook al wordt geïnstalleerd, en wel naast de prestatiemoraal, het bekende 'Citius, Altius, Fortius'. Het was overigens niet Baron Pierre de Coubertin zelf, maar de Franse Dominicaanse père Henri-Martin Didon, die het beroemde adagium 'meedoen is belangrijker dan winnen' aanreikte voor het olympisch gedachtengoed. Participatie en disciplinering werden zo het unieke recept van de sport. Twee kanten van dezelfde medaille.
"We willen dat sport iedereen aanspreekt, maar hechten tegelijkertijd aan de autonomie van de sport en de loyaliteit aan de eigen club"
Kortom, van meet af aan was er die beschermde, exclusieve positie van sport – 'voor elkaar, door elkaar' – versus de drang hier ook anderen tot te verleiden, de poorten open te stellen als het ware. Dit spanningsveld bestaat nog steeds; we willen dat sport iedereen aanspreekt, maar hechten tegelijkertijd aan de autonomie van de sport en de loyaliteit aan de eigen club. In het inordenen binnen een vereniging, tak van sport of de sport als zodanig, zoekt ieder mens naar kwaliteiten om zich mee te identificeren. Je bent een Ajacied of een Feyenoord-fan, een recreant of een prestatiesporter, een licentiehouder of een Strava weekend-warrior. Elk van deze posities vertegenwoordigt een symbolische waarde.
Alleen, zolang de norm wordt gesteld vanuit de staande, superieure traditie, leidt dat impliciet tot een diskwalificatie van alles wat hier niet aan beantwoordt. Bijvoorbeeld: als wit en masculien de norm is, zal donker en / of vrouwelijk collectief geweerd worden, puur om de eigen community te beschermen. Dit is de inclusie-paradox waar de sport aan bloot staat. Om hieraan werkelijk voorbij te komen, zal de sport haar aandeel in deze excluderende beweging moeten erkennen. Verschillen zijn geen polariteiten tussen ‘in’ / ‘goed’ en ‘uit’ / ‘fout’, maar vormen een continuüm waarin de sport zich manifesteert. Verschillen verrijken de sport, net als een afwijkende kleur in de atmosfeer, zoals deze week het Noorderlicht, de eentonigheid van de wintermaanden doorbreekt. De lente lonkt!