Van alle goede dingen heeft de georganiseerde sport net iets te veel, stelt concept- en organisatie ontwikkelaar Gea Groenendijk. In een opinie buigt ze zich over de vraag hoe het toch komt dat misstanden in de georganiseerde sport zo lang verborgen blijven.
In de afgelopen weken werden de misstanden door trainers binnen de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) op basis van berichtgevingen in de media over grensoverschrijdend gedrag opnieuw bevestigd. Ruim 10 jaar geleden kwamen turnsters al eerder naar buiten met hun verhalen over het zware regime waarmee zij op zeer jonge leeftijd te maken hebben en over de trauma’s die zij als gevolg daarvan na hun turncarrière hebben opgelopen. Met deze verhalen werd binnen de geledingen van de KNGU destijds niet veel gedaan; het systeem bleef intact.
De turnsters werden ogenschijnlijk niet geloofd want in de topsport geldt het principe ‘het doel heiligt de middelen’. Maar waarom komen deze verhalen nog steeds naar buiten en worden de turnsters nu wel serieus genomen? Is het niet vreemd dat de betreffende beschuldigde trainer, die zich verantwoordt en erkent dat hij verkeerd gehandeld heeft, wel wordt geloofd en niet de slachtoffers die de misstanden al jaren aan de kaak stellen? Het zijn de zogenaamde verborgen mechanismen in organisaties die de cultuur bepalen en die onzichtbaar en vrijwel ongrijpbaar tot grensoverschrijdend gedrag kunnen leiden, mede ingegeven door het steeds terugkerend dogma ‘we hebben het altijd zo gedaan dus waarom zullen we veranderen”?
Uiteraard vindt grensoverschrijdend gedrag in alle sectoren plaats. Maar juist de focus van de georganiseerde sport die op wedstrijd- en topsport gericht is, zorgt ervoor dat iedereen in de organisatie, van sporter, trainer, coach tot bestuurder, in een stand staat van winnen en presteren. En om een topprestatie te behalen is binnen dat systeem vrijwel alles geoorloofd.
Dat geldt voor de hele keten, van sportverenigingen tot sportbonden en NOC*NSF. Het prestatiegerichte zit in hun genen. Daarom behoort samenwerking niet tot een van de sterke competenties van de sport. En daar zit nu net het probleem als het gaat om de noodzakelijke ontwikkeling van de georganiseerde sport. De sport heeft te veel van de competentie 'presteren' en te weinig van de competentie 'samenwerking'. Samenwerking is echter essentieel om te komen tot ontwikkeling van de sportsector
In sporttermen wordt vaak gesproken van de sportdriehoek die bestaat uit topsport, wedstrijdsport en breedtesport/recreatiesport. Deze sportdriehoek bestaat voor slechts 10% uit top- en wedstrijdsport en voor 90% uit recreatiesport. Er zijn tenslotte meer recreatiesporters dan topsporters. Die echte top is op een handje te tellen. De gehele organisatie staat echter in het teken van de wedstrijd- en topsport waar presteren centraal staat terwijl de recreatiesporters in aantallen veel belangrijker zijn. Voor deze grote groep zijn andere waarden en competenties belangrijker dan de prestatie alleen. Het gaat om samen sporten, plezier met elkaar hebben en om gezondheid. Als dat zo is, waarom blijft de focus dan nog steeds liggen op de top- en de wedstrijdsport? Wanneer sportorganisaties alle sporters binnen hun organisatie even belangrijk gaan vinden en hen op basis daarvan ook gaan herwaarderen, kan deze op een bredere manier tot ontwikkeling komen.
Dat betekent ook dat wanneer de focus binnen de gehele keten van de georganiseerde sport op meer waarden komt te liggen dan op 'de prestatie' alleen, kan er meer aandacht komen voor diversiteit en kan daarmee de bestaande monocultuur doorbroken worden. Monoculturen leiden namelijk niet tot vernieuwing en ontwikkeling maar houden deze processen vaak tegen. In een dergelijke cultuur is kritisch vermogen ook minder goed ontwikkeld. En daaruit komt het bekende adagium 'we hebben het altijd zo gedaan' voort. Dat is de dood in de pot van de georganiseerde sport.
"De sport heeft te veel van de competentie 'presteren' en te weinig van de competentie 'samenwerking'"
Processen op het gebied van grensoverschrijdend gedrag hebben in een dergelijke omgeving een goede voedingsbodem. Daarin passen geen tegengeluiden zoals die nu binnen de turnwereld naar voren komen. Want je gaat toch niet je eigen club 'bevuilen'. Klokkenluiders worden genegeerd of zelfs geëxcommuniceerd. Je gaat het als eenling in een dergelijke omgeving nooit winnen. In de wetenschap wordt dat 'de positie van de eenling genoemd'. Als je je als eenling of groepje kritisch uit over je eigen organisatie, word je ook niet geloofd of serieus genomen want 'je preekt tenslotte voor eigen parochie'.
Het is ook vanuit deze psychologische invalshoek dat de turnsters als groep destijds niet geloofd werden. Maar als zoals recent het geval is, de beklaagde zelf, namelijk de trainer aangeeft dat zijn of haar gedrag naar zijn pupillen inderdaad grensoverschrijdend waren, wordt deze wel geloofd en kan er in de organisatie 'zelfreinigend vermogen' plaatsvinden. Maar dat is dan wel al jaren ten koste gegaan van een grote groep jonge meisjes en jongens, die geen verweer hadden en ook geen positie in een ongelijkwaardige en onveilige situatie.
Om meer ellende op het gebied van grensoverschrijdend gedrag te voorkomen, is het noodzakelijk dat verborgen mechanismen in de sport zichtbaar en erkend worden door de gehele sportketen. Daar begint het proces van noodzakelijke ontwikkeling en vernieuwing. En om bestaande monoculturen te doorbreken heb je onder andere ‘diversiteit’ als instrument nodig. Dit leidt tot ‘anders denken’, tot een andere kijk op je organisatie en het levert nieuwe inzichten op die je als organisatie nodig hebt om tot ontwikkeling te komen. In een dergelijk sportklimaat kan zelfreinigend vermogen ontstaan waarbinnen alle spelers in het veld, van sporters, bestuurders tot trainers en coaches, transparant en met onderling vertrouwen met elkaar kunnen omgaan. Iets wat zeker nu binnen de KNGU van essentieel belang is.
Daarbij heeft de georganiseerde sport invloeden van buitenaf nodig om deze ontwikkelingslijn succesvol te kunnen bewandelen. In de psychologie wordt het noodzakelijke proces tot doorbreken van monoculturen en bestaande vastgeroeste systemen 'de collusie' genoemd. Elk gesloten systeem, of dat nu een gezin of een organisatie is, heeft invloeden van buitenaf nodig om zich te kunnen ontwikkelen. Kinderen in een gezin bijvoorbeeld moeten uit hun eigen systeem gaan om vervolgens een nieuw systeem te vormen. Doen ze dat niet dan leidt dat cru gezegd tot dood of incest. Eenzelfde proces voltrekt zich ook in organisaties of sectoren. Houdt men het bij het bestaande, dan leidt dat in veel gevallen tot een faillissement in letterlijke maar ook in figuurlijke zin. De weg naar vernieuwing en ontwikkeling van de georganiseerde sport en van de sportbonden en sportverenigingen daarbinnen, zit in het zorgen voor voldoende expertise van buiten het eigen systeem. Dat is ook een weg die de KNGU zal moeten inslaan waarbij zelfreflectie en zelfreinigend vermogen in combinatie met de kritische externe massa uiteindelijk kan leiden tot een gezonde en veilige sportomgeving voor iedereen.
Gea Groenendijk is auteur van het boek ‘Help, ik moet me ontwikkelen’; het grote ingrediëntenboek voor vernieuwing in organisaties. Het vraagstuk over de georganiseerde sport in relatie tot grensoverschrijdend gedrag, komt in dit mijn boek uitgebreid aan de orde.