"Sport gaat niet vanzelf", is het motto van de campagne van de sportsector om de politiek meer in beweging te krijgen. Dat campagnemateriaal is al veelvuldig gebruikt: in de verkiezingstijd, bij het begin van de formatie en afgelopen week nog voor het wetgevingsoverleg Sport in de Tweede Kamer van maandag 12 februari. Marjan Olfers schreef in haar column voor het vakblad Sport & Strategie dat ze bij al die oproepen iets kenmerkends voor de sport mist: de sprankeling.
In een brief aan informateur Plasterk roept de sportsector hem op om sport en bewegen nadrukkelijk op de agenda te zetten bij de besprekingen met NSC, BBB, PVV en VVD (21 december 2023). "Er zijn grote maatschappelijke uitdagingen waar de sector aan kán en wil bijdragen." De sport roept op om kennis op het gebied van sport bij alle aanbieders te verbinden met de beleidsterreinen onderwijs en gezondheidszorg, bij de inrichting van de publieke ruimte en het natuurbeleid. Er wordt opgeroepen de kracht van sport in te zetten.
Is dit nu een overtuigende oproep? Is dit niet een ordinaire roep om geld? Al jaren rammelt de sport aan de poorten van andere beleidsdomeinen om een voet tussen de deur te krijgen. Met, als we eerlijk zijn, weinig succes.
Ondertussen vindt er enerzijds verschraling van het sportaanbod plaats – er is nauwelijks een zwembadleraar te vinden, binnensportfaciliteiten zijn schaars – aan de andere kant groeit de niet of anders georganiseerde sport en is er geen park meer waar personal trainers niet met een groepje aan het bewegen zijn geslagen. Het gaat in dat opzicht best lekker met het particuliere beweegaanbod, ontstaan zonder 1 cent van de overheid. Parken met beweegfaciliteiten, daar neergezet door gemeenten, zijn geen uitzondering meer. Hoezo heeft de sport de overheid nodig?
"Sport is niet uitsluitend een deelverzameling van het beweegaanbod, sport is ook een ontwikkelingsvorm van het spel"
De sport heeft via geld van de overheid geïnvesteerd in integriteit. Iedere zichzelf respecterende organisatie heeft dit op de agenda staan en neemt bestuurlijke verantwoordelijkheid. Waarom houdt de sport de hand op bij de overheid? Waarom vraagt juist de sport steeds om verdere institutionalisering?
In de brief staat een aantal voorbeelden waar niet de Rijksoverheid, maar de gemeenten over gaan. De sport geeft zo wel heel veel ruimte aan politici om sport op rijksniveau niet mee te nemen! Onderwijsinstellingen zijn doodmoe van alles wat er in het onderwijs over ze wordt uitgestrooid en de sturingsmechanismen van de nationale overheid zijn hier beperkt. Vanaf schooljaar 2023/24 zijn basisscholen verplicht om minimaal twee lesuren gym te verzorgen. Belangrijk zijn voldoende en goede sportaccommodaties dicht bij de school en die zijn er niet. Daarom voldoen veel scholen nog niet aan de huidige wetgeving. Voorzien in sportaccommodaties, dáár ligt een taak van de overheid. Om dan te vragen om een uur bewegen tijdens een schooldag en het lokale sportaanbod daarvoor in te zetten, vraagt nogal wat van scholen.
Wat ik mis? Het omdenken, het tegen denken, de sprankeling, de innovatie.
Niet in de zin dat de goedkoopste mens om de zorgkosten laag te houden de niet sportende, rokende, alles vretende mens is die plots komt te overlijden. Maar positief, met nadruk op het ludieke, het gave van het spel. Sport is immers niet uitsluitend een deelverzameling van het beweegaanbod (waar nu continu de aandacht op rust), sport is ook een ontwikkelingsvorm van het spel.
Er zou bijvoorbeeld veel meer aandacht kunnen komen voor het spelender- en bewegenderwijs stimuleren van zowel kind als volwassene. Als er een trap is waar bij iedere stap een pianotoon wordt gespeeld, nemen mensen eerder de trap in plaats van de roltrap of de lift. Eventjes een paar minuutjes bewegen introduceren als spel en de ogen lichten op. Hoe efficiënt is dat?
Versterk het verenigingsleven met professionals, zodat er aansluiting mogelijk is met gemeentelijk sociaal beleid, gezondheid en het onderwijs, staat ook in de brief van de sportsector. Dit moet toch geen eenzijdig sportfeestje worden? Er zijn muziekverenigingen, volkstuinverenigingen enz., allemaal kampen ze met een vraag naar goede bestuurders en zetten zich (ieder op eigen wijze) in voor de wijk en het maatschappelijk domein. Veel gemeenten ondersteunen al besturen van verenigingen. Waarom niet de vrijwillige structuren intact laten en professionele regievoering en ondersteuning bieden en die verder professionaliseren?
Waar is op bestuursniveau de strategische, tactische sprankeling die zo eigen is aan iedere sport? Zonder spel geen sport. Ik daag de sportsector en de overheid uit om naast bewegen het spel net zo centraal te stellen. Want naast sneller, hoger, krachtiger en meer bewegen, verdient de samenleving ook zoveel meer creativiteit, verbeeldingskracht, sprankeling en denken in innovatieve oplossingen.
Pas dan wint de sport zoveel meer aan overtuigingskracht.
Deze column verscheen eerder in het vakblad Sport & Strategie (editie 6-2023).
Lees ook: