Scholen moeten kinderen elke dag twee keer een half uur laten bewegen, naast de gewone gymles. Met oefeningen tijdens de les, activiteiten tijdens de pauzes en na school met sport- en beweegprogramma’s onder leiding van buurtsportcoaches, kunnen ze hun leerlingen een gezondere leefwijze aanleren en fitter en socialer maken.
Drie belangrijke adviesorganen van het kabinet - de Nederlandse Sportraad, de Onderwijsraad en de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving – brachten gisteren dit advies (getiteld: Plezier in bewegen – een oproep tot dagelijks twee keer een half uur sporten en bewegen in het onderwijs) uit aan premier Mark Rutte. Van vrijblijvendheid en versnippering – het euvel van de vele initiatieven die in het verleden zijn ondernomen om het aantal gym- beweeguren in het onderwijs te verruimen - zal ditmaal geen sprake zijn. De oproep van de drie Raden houdt namelijk ook in dat de Onderwijsinspectie gaat controleren of scholen de 2 x 30 minuten-regel ook werkelijk naleven. Overigens beperkt het advies van de drie Raden zich tot drie schooltypen: basisonderwijs, voortgezet onderwijs en mbo. Hbo en WO blijven buiten beschouwing.
Uniek was een woord dat vaak viel bij de presentatie van het advies in Perscentrum Nieuwspoort in Den Haag. Uniek omdat het nooit eerder is gebeurd dat drie adviesorganen elkaar vonden in een gezamenlijk advies. Het water staat Nederland dan ook na aan de lippen, aldus Michael van Praag, voorzitter van de NL Sportraad, initiatiefnemer van het gezamenlijk advies. "Dit is van landsbelang. Kinderen staren in de pauze alleen nog maar op hun mobiel, hebben niet de juiste motorische vaardigheden. De vitaliteit van ons land is in het geding, dat raakt de hele samenleving en is nu al van invloed op de werkgelegenheid. Bij Defensie wordt jaarlijks een steeds hoger percentage mensen dat aan de slag wil in het leger afgewezen vanwege te geringe motorische vaardigheden", stelde hij in zijn openingswoord.
Sporten en bewegen is net zo belangrijk als taal en rekenen, voegde Henriëtte Maassen van den Brink, voorzitter van de Onderwijsraad, daar aan toe. "De maatschappelijke en individuele kosten van laaggeletterdheid en van niet sporten en bewegen zijn hoog. Het wordt tijd dat er nu iets gebeurt. Investeren is hier terugverdienen.” Ook nam Maassen van den Brink alvast een voorschot op de toekomst. "De drie Raden zien graag dat de norm van twee keer 30 minuten bewegen per dag wordt vastgelegd in een wettelijke opdracht aan de scholen." Van aantasting van de in de wet verankerde vrijheid van onderwijs, is volgens haar geen sprake. "Er zijn genoeg mogelijkheden voor scholen om aan de twee keer 30 minuten norm te voldoen, buiten het onderwijsprogramma om."
Inhoudelijk haken de drie Raden met hun oproep aan bij de beweegnormen van het ministerie van Volksgezondheid (en van NOC*NSF): kinderen horen minimaal een uur per dag matig tot intensief te bewegen, teneinde overgewicht en welvaartsziekten te voorkomen. Ook zouden ze drie keer week gerichte oefeningen moeten doen om spieren en botten te versterken, bijvoorbeeld sit-ups of squats. Uit recent onderzoek van de Amsterdamse VUmc blijkt daarnaast dat kinderen die op school meerdere malen per week en gedurende een langere tijd beweegprogramma's volgen, beter presteren met rekenen en wiskunde. De betrokken onderzoekers roepen dan ook op tot meer investeringen van de overheid om dit ook echt mogelijk te maken.
Omdat kinderen een groot deel van de dag op school doorbrengen, is het logisch om daar, in het onderwijs, een interventie te plaatsen die kinderen actiever en beweeglijker moet maken, zeggen de drie Raden in hun advies. Bovendien draagt meer sport en bewegen bij aan de drie belangrijkste doelen van het onderwijs: kwalificatie, socialisatie en persoonlijkheidsvorming. Daarom moeten scholen, vinden de adviesraden, in de eerste plaats zelf hun verantwoordelijkheid nemen om de twee keer 30 minuten-norm te realiseren. Waar extra mankracht is vereist, moeten ze een beroep kunnen doen op trainers en coaches bij verenigingen, buurtsportcoaches en ‘bekwame’ vrijwilligers, al dan niet onder toezicht van de vakleerkracht
Een belangrijke rol zien de drie adviesraden daarbij weggelegd voor de gemeenten. Die zouden als ‘procesregisseur’ scholen veel ruimer gebruik moeten laten maken van de accommodaties van sportclubs en verenigingen. Ook zouden gemeenten samen met scholen ‘beweegteams’ kunnen samenstellen, onder leiding van buurtsportcoaches, die scholen kunnen helpen bij het aanbieden van extra sport- en beweegmomenten of daarvan de coördinatie op zich kunnen nemen.
Het rapport oogstte staande de presentatie al veel lof. Een aantal genodigden was vooraf al gevraagd om te reageren. Jan Rijpstra, voorzitter van de vereniging van vakleerkrachten lichamelijke oefening (KVLO), wees er op dat het niet alleen om de kwantiteit van sport en bewegen moet gaan, maar ook om kwaliteit. Daarom bepleitte hij om bij de extra activiteiten die nodig zijn om te voldoen aan de norm van twee keer 30 minuten, uitsluitend gebruik te maken van vakleerkrachten en gekwalificeerde sportcoaches. Maurits Hendriks, manager Topsport NOC*NSF, merkte op dat dankzij het advies van de drie Raden sport en bewegen niet langer een ‘weeskindje’ is in het onderwijs. "Dat kinderen genoeg sporten en bewegen is allereerst de verantwoordelijkheid van ouders en van scholen. Maar de georganiseerde sport, verenigingen en bonden, kunnen behulpzaam zijn door de inzet van sportcoaches. En misschien moeten we onze Olympische kampioenen daar ook wel voor gebruiken.” Marieke van der Plas, directeur van de KNGU, haakte daar ter plekke op in en merkte op dat ‘sport op school’ een gunstig, nieuw carrièreperspectief kan worden voor veel coaches en trainers. "Mijn bond alleen al heeft 1000 trainers en coaches die op zoek zijn naar meer werk.”
Ook de aanwezige politici waren content, al verschilden ze van mening of goede vrijwilligers of extra vakdocenten nodig zijn om de extra sport- en beweegactiviteiten op scholen te ontwikkelen en te begeleiden. CDA-Kamerlid Michel Rog ziet veel in de inzet van bekwame vrijwilligers, VVD-Kamerlid Rudmer Heerema zet juist in op extra vakleerkrachten. "Als onze berekeningen kloppen dan kunnen er door inzet van gekwalificeerde mensen met een sportopleiding 5.500 FTE worden vrijgemaakt met een PABO-opleiding om weer les te geven. Zo helpen we het lerarentekort oplossen.” SP-Tweede kamerlid Michiel van Nispen herhaalde wat Maasen van den Brink ook opmerkte. Dat het advies pas ballen krijgt als ze wordt opgenomen in de wet.