Theo Stevens is vorige week maandag op 83-jarige leeftijd overleden. In 2004 was hij de eerste Nederlandse hoogleraar sportgeschiedenis, met een zeer vooruitziende blik.
Theo Stevens werd op 1 december 2004 benoemd tot bijzonder hoogleraar sportgeschiedenis aan de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam, op 67-jarige leeftijd, eigenlijk al na zijn pensioen. Het initiatief hiervoor was genomen door NOC*NSF. Hij werd voor vier jaar benoemd en moest in die periode zijn vak de eerste academische status geven.
Tot 1997 werkte Stevens als historicus aan de Universiteit van Amsterdam met Nederlands-Indië als specialiteit, tot zijn pensioen. Dat jaar stapte hij over naar sportgeschiedenis, overigens nog niet als hoogleraar. "Omdat daar nog zoveel is te doen en te ontdekken", zoals hij toen zei. Hij gaf daarmee voor de eerste keer een werkcollege over sportgeschiedenis op een Nederlandse universiteit, een pionier dus. In datzelfde jaar organiseerde hij de eerste studiedag over sportgeschiedenis, samen met Wilfred van Buuren, wat leidde tot een gezamenlijke publicatie.
Stevens legde met dit werk een fundament onder zijn specialisme. Naast zijn hoogleraarschap werd hij in 2005 conservator voor het sportmuseum in Amsterdam, de Olympic Exeprience. Met steun van adviseurs ging hij zo actief op zoek naar attributen en archiefstukken uit het nationale sportverleden.
Stevens was zelf vooral geïnteresseerd in wielergeschiedenis. Hij werkte lange tijd aan een onderzoek naar Jaap Eden, wereldkampioen schaatsen én wielrennen aan het eind van de negentiende eeuw. Verder was hij medewerker van het digitale olympisch archief van NOC*NSF.
Al dit werk ná zijn pensionering sloot aan bij zijn jeugdinteresses. "Als kind deed ik graag aan sport. Eerst gymnastiek en vervolgens voetbal. Bovendien is er op dit terrein nog relatief weinig historisch onderzoek verricht. Een zeker dedain onder historici speelt daarbij absoluut een rol. Wat dat betreft was ik altijd al een buitenbeentje, want ook mijn vorige hoofdonderwerp Indonesië, had weinig interesse onder de collega-historici."
Zoals de interesse voor Indonesië tegenwoordig veel groter is, geldt dat ook voor de sportgeschiedenis. Stevens voelde zich daarom dikwijls een eenzame pionier met vervelende vragen van vakgenoten. Want hoe kun je de gewichtige internationale betrekkingen nou inruilen voor iets onbenulligs als sport? "Er zijn historici die zich af en toe op sportgebied wagen, maar in feite zijn het niet meer dan korreltjes die toevallig van tafel rollen."
Een goed voorbeeld voor het maatschappelijke belang van sport is de vrouwengeschiedenis, zo zei Stevens keer op keer. "Wat is er interessanter dan onderzoek te doen naar de plaats van de vrouw in de sport gedurende de afgelopen honderd jaar?" In 1999 sprak hij daarom zijn waardering uit voor Marjet Derks van de Radboud Universiteit in Nijmegen. "Ze heeft zich in een aantal studies al op vrouwensport gericht, maar het zou goed zijn als er een systematische aanpak zou komen van de positie van vrouwen op sportgebied in het verleden."
Dat is inmiddels gebeurd, want precies vijf jaar geleden werd Derks hoogleraar sportgeschiedenis aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, als opvolger van Stevens. Zij denkt met veel liefde aan hem terug: "Toen ik Theo leerde kennen in 1995 werkte ik bij het Nederlands Sportmuseum in Lelystad en hij aan de UvA. We raakten in gesprek over sportgeschiedenis en het ontbreken daarvan in het curriculum van geschiedenisstudenten. Hij raakte meteen enthousiast. Hij wist zijn élan over te brengen op een groep studenten van wie een aantal nog altijd actief is binnen de sportgeschiedenis."
Volgens Derks heeft Stevens de basis gelegd voor sportgeschiedenis als academische discipline. Ze hebben ook altijd contact met elkaar gehouden. "Meestal telefonisch. Altijd klonk hij enthousiast, energiek en vol plannen."
Jan Rijpstra, voorzitter van Stichting De Sportwereld, de vakorganisatie voor sportgeschiedenis, wijst er verder nog op dat Stevens begin deze eeuw als eerste in gesprek ging met de Tweede Kamer, het ministerie van VWS en NOC*NSF over het maatschappelijke belang van sporthistorisch onderzoek. Rijpstra maakte dat zelf mee als toenmalig parlementariër van de VVD.
"Mede door hem zagen ze dit belang en spraken ze hun steun uit", zo zegt Rijpstra. "Theo heeft velen van ons geïnspireerd en geënthousiasmeerd in dit mooie vakgebied. Stichting De Sportwereld kijkt met respect terug op zijn inbreng. De kring van sporthistorici is gestaag gegroeid. Dissertaties, boeken en congressen laten dit ook zien. Met elan en denkend aan Theo zullen wij de waarde van sport in historisch perspectief uit blijven dragen."
Wat in die 25 jaar alleen nog niet is gelukt, is een nationaal instituut voor sportgeschiedenis, de aloude wens van Stevens. Maar zoals we ooit aan vrouwengeschiedenis en de historie van Indonesië moesten wennen, geldt dat nog steeds voor sportgeschiedenis als volwaardige academische discipline. Als dit instituut er ooit komt, weten we dat Stevens daar de eerste stenen voor heeft gelegd.
Foto: privécollectie familie Stevens.