Vincent Luyendijk ondersteunt steden bij het verbeteren van de leefbaarheid. Zijn ervaring is dat het hierbij vaak gaat over domeinoverstijgende samenwerking tussen sport, bewegen, zorg, onderwijs, welzijn, mobiliteit, buitenruimte en cultuur. In een drieluik geeft hij zijn integrale kijk op een gezonde leefomgeving. In deel 1: de actieve buitenruimte.
In 2021 verscheen een internationaal rapport van Ipsos waarin werd gesteld dat wij Nederlanders het fitste volk ter wereld zijn. Uitgedrukt in gemiddelde beweegtijd scoren we het best van iedereen. Met een gemiddelde van 12.8 uur per week zelfs twee keer meer dan het wereldwijde gemiddelde (6.1 uur per week). Direct nadat de eerste gevoelens van trots wat waren gaan liggen kwamen de vragen. Het gaat toch juist niet goed met bewegen in Nederland? We bewegen toch steeds minder? En met name bij de jeugd begint dat problematisch te worden.
Wat blijkt? Een groot deel van deze beweegtijd hebben we te danken aan het feit dat we zoveel fietsen. Niet per se met een krom stuur in een lycra pak, maar fietsen als logisch onderdeel van ons dagelijks leven. Naar werk, naar school, naar de vereniging, naar de winkel. Voor de lol. 'Gratis' beweegtijd dus.
Dat we in Nederland zoveel kunnen fietsen komt door de inrichting van onze buitenruimte. Nergens ter wereld is de fietsinfrastructuur zo goed en veilig ontwikkeld als hier. Met meer dan 35.000 kilometer (bron: Fietsersbond) aan fietspaden is Nederland uniek.
Wie denkt dat dit altijd al zo is geweest heeft het mis. Ons fietswalhalla is de uitkomst van een combinatie van politieke en sociale keuzes, aangewakkerd door bezorgde burgers in de jaren ‘70 en fijngeslepen met een beetje geluk. De korte versie: Nederland had er ook heel anders uit kunnen zien - zeg maar naar Amerikaans model - en dan hadden we die beweegtijd bij lange na niet gehaald.
Wat me intrigeert is het feit dat we de inrichting van de buitenruimte in onze steden en dorpen niet als vaststaand feit moeten zien. Er valt wat te kiezen. We moeten kijken hoe we deze ruimte zo goed mogelijk kunnen inrichten, zodat mensen er met plezier bewegen, spelen, ontmoeten en recreëren.
Bij mij roept dit twee vragen op;
Om met die eerste vraag te beginnen haal ik graag het voorbeeld aan van de stad Oulu, in het noorden van Finland, net onder de poolcirkel. Het wordt ook wel de Winter Cycling Capital of the World genoemd. Bekend is het beeld van de school waar vrijwel alle kinderen op de fiets naar school komen, ook al is het die dag -17°C en ligt de stad vol sneeuw.
Exemplarisch voor het fietssucces is de belofte die de gemeente Oulu doet aan haar inwoners:
"Wij zorgen ervoor dat de wegen altijd geprepareerd zijn voordat school en werk beginnen. Hierbij zijn eerst de fietspaden begaanbaar, daarna de autowegen."
Ik noem dit 'De belofte van de sneeuwschuiver'. Ze zetten in Oulu iedere dag alles op alles om ervoor te zorgen dat drempels om te fietsen worden weggenomen. Stel jezelf eens de vraag wat in jouw gemeente die metaforische sneeuwschuiver is.
Jarenlang werd fietsen in Nederlandse steden voor lief genomen, we hadden niet door hoe uniek onze fietscultuur was. Gelukkig neemt de strategische interesse voor fietsen en lopen de laatste jaren flink toe. Zelfs in de beste fietssteden ter wereld Zwolle en Utrecht wordt nadrukkelijk een paar tanden bijgeschakeld om fietsen nog verder te versnellen. Ook in Rotterdam - van oudsher niet een fietsstad - is een stevige inhaalslag aan de gang.
"Is het echt zo belangrijk om onderscheid te maken tussen spelen, recreëren, bewegen en sporten? Haal de schotten weg en steek je hand uit naar de afdeling naast je"
Drempels worden zoveel mogelijk weggehaald, met fietslessen (voor mensen die niet kunnen fietsen), fietsbanken (voor mensen die geen fiets kunnen betalen) en snelfietsroutes (voor mensen die de auto willen inruilen voor de fiets).
Wat met fietsen kan kan ook met andere vormen van bewegen en sporten. Als we er maar bewust voor kiezen. Steeds meer steden ontwikkelen momenteel ook visies voor het meer loopvriendelijk maken van de stad. In mobiliteitsland geldt het zogenaamde STOP-principe voor de nieuwe hiërarchie van de buitenruimte. Dat staat voor eerst Stappen, dan Trappen, dan Openbaar vervoer en als laatste de Personenauto.
Dat de manier waarop we sporten en bewegen verandert, moge inmiddels bekend zijn. Individuele sporten als hardlopen, yoga en calisthenics winnen terrein ten opzichte van verenigingssporten (hierover meer in deel 2.) en ook de opkomst van urban sports is algemeen bekend.
Het maakt de buitenruimte tot een belangrijke plek om te sporten en te bewegen. De stad als sportveld. Maar het simpelweg aanleggen van zoveel mogelijk hardlooproutes, buiten gyms en skatebanen is echter niet hoe het werkt. Op veel plekken in Nederland is immers een strijd om de ruimte aan de gang. 'Nederland heeft voor elke vierkante meter wel zes concurrerende toekomstplannen' vatte Pim van der Feltz, directeur van Natuurmonumenten dit recent mooi samen in een interview met het FD. Wonen, werken, recreatie, landbouw, energie, industrie, winkels en groen. Allemaal op ‘dat kleine stukje aarde’.
Het dwingt ons om goed te kijken naar de inrichting van onze steden. Het boek Buitenkansen laat zien wat de meerwaarde is van slim combineren van gebruik van de openbare ruimte. In het boek worden zes ambities genoemd voor de ideale buitenruimte, hiervan licht ik er in deze context graag drie uit:
Voor de sport- en beweegsector is het zaak proactief aan tafel te zitten op momenten dat het over de ruimtelijke (her)inrichting van een stad of dorp gaat. Grote en kleine stedelijke ontwikkelingen verdienen input van de experts op het gebied van beweegvriendelijkheid. Dat lijkt vanzelfsprekend, maar is het niet. We zijn nog steeds gewend in hokjes te denken. Sport zit doorgaans niet in het juiste hokje. Dat regelen we toch op sportparken en in sporthallen? De buitenruimte is nog te vaak het domein van de verkeerskundige of de mobiliteitsexpert.
"Van de buitenruimte in steden is de helft in gebruik van auto's... terwijl het gebruik van auto's mogelijk maar 10% is. ....wegen moeten worden vrijgemaakt voor fietsers, voetgangers, sporten en groen. Dat zorgt ervoor dat onze steden leefbaarder worden." Dat antwoordde Rijksbouwmeester Francesco Veenstra onlangs op de vraag hoe Nederland binnen 10 jaar zal veranderen.
Als we anders gaan kijken naar de rol van de buitenruimte is er zoveel te winnen. In steden verandert het autobezit en -gebruik de komende jaren. Binnensteden zullen, onder meer omwille van de ruimte, steeds meer autoluw worden. Stel je eens voor dat we niet meer uitgaan van een parkeernorm (bijvoorbeeld 0,6 parkeerplek per woning), maar gaan werken met een actieve-buitenruimte-norm (bijvoorbeeld 8 m2 per woning).
En laten we - vanuit sport geredeneerd - daarbij ook zelf de hokjes overboord gooien. Want zeg nou zelf, is het echt zo belangrijk om onderscheid te maken tussen spelen, recreëren, bewegen en sporten? Haal de schotten weg en steek je hand uit naar de afdeling naast je. Je bent niet van de afdeling 'sport', 'speeltuinen', 'klimaat' of 'onderwijs'. We zijn vooral allemaal van de afdeling 'gezond en gelukkig leven'.
Als we een schoolplein van een middelbare school zo kunnen inrichten dat deze buiten schooltijd kan worden gebruikt voor diverse balsporten door jongeren uit de wijk, zijn we op de goede weg. Of nog een stap verder, zoals het Waterplein in Rotterdam. Dit reservoir voor opvang van overtollig regenwater is in de overige 99,9% van de tijd een tof basketbalveld, skatebaan en chillplek voor scholieren en bewoners. Stel je eens voor dat we ervoor kiezen dat alle klimaatadaptieve ontwikkelingen in Nederland ‘actieve buitenruimte’ als alternatieve functie krijgen.
Fotobijschrift onder: Het Waterplein in Rotterdam. Foto: De Urbanisten (via Nemo kennislink)
Er zijn zoveel aanknopingspunten - de andere kijk op mobiliteit, de herwaardering van natuur en groen, een nieuwe kijk op preventieve gezondheid, de te nemen maatregelen voor klimaatadaptatie - waar voor sport en bewegen kansen liggen om een relevante rol te spelen.
Voor alles geldt: het is een kwestie van kiezen, net zoals we in de jaren ‘70 hebben gekozen om het fietsen de ruimte te geven die het verdient.
Foto boven artikel: Een druk fietstkruispunt bij Vredenburg Utrecht. Foto: Chris Bruntlett / Dutch Cycling Embassy
Vincent Luyendijk (1975) is strategisch adviseur op het vlak van de gezonde leefomgeving. Van 1999 tot en met 2015 was hij directeur bij ontwerp- en innovatiebureau IN10 in Rotterdam. Daarna was hij een aantal jaar directeur bij de KNWU. Momenteel werkt hij samen met een netwerk aan experts aan een duurzame toekomst voor steden en organisaties, vanuit innovatienetwerk Horizons. Verder is hij als expert actieve mobiliteit verbonden van de Dutch Cycling Embassy.