Regelmatig bewegen is belangrijk om gezond en fit te blijven. Volgens de meest recente beweegadviezen moeten volwassenen minimaal 150 minuten per week matig intensief bewegen om gezond te zijn en blijven. Voor jongeren zijn de adviezen ‘strenger’: zij moeten zelfs dagelijks een uur matig intensief bewegen. De gezondheidsvoordelen zijn groter wanneer vaker, langer of intensiever wordt bewogen. Ondanks deze adviezen beweegt ruim de helft van de Nederlandse bevolking te weinig. Het Mulier Instituut beantwoordt 5 vragen over waarom en hoe sportverenigingen een bijdrage kunnen leveren aan het in beweging krijgen van inactieve burgers.
De ruim 28.000 sportverenigingen in Nederland hebben met hun verscheidenheid aan aanbod de potentie om veel mensen te bereiken. De informele sfeer en sociale context bieden daarnaast mogelijkheden om mensen op een laagdrempelige manier kennis te laten maken met sport en ze daarin te ondersteunen. Zoals hierboven aangegeven, is regelmatig bewegen belangrijk om gezond te zijn en blijven. Door het wekelijks aanbod van sportverenigingen kan hieraan bijgedragen worden. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat sporters vaker aan de beweegrichtlijnen voldoen dan niet-sporters.
Ook voor de sportvereniging zelf biedt het aantrekken van inactieve doelgroepen kansen. Sportverenigingen kunnen zich profileren als een vereniging voor ‘iedereen’, waarmee zij hun maatschappelijke rol en naamsbekendheid kunnen vergroten. Het aanspreken van nieuwe doelgroepen opent deuren voor nieuwe partners (zie ook vraag 3) en potentiële sponsors. Meer leden betekent natuurlijk ook meer inkomsten, waardoor sportverenigingen hun financiële positie kunnen verbeteren. Op deze manier kan een sportvereniging haar bestaansrecht vergroten.
Uit onderzoek blijkt dat sportprogramma’s van enkele weken aangeboden door sportverenigingen effectief kunnen zijn om inactieve mensen in beweging te brengen en houden. Voorbeelden hiervan zijn het hardloopprogramma Start to Run van de Atletiekunie en het fietsprogramma Start2Bike van de Nederlandse Toer Fiets Unie. Gedurende enkele weken leren deelnemers op een laagdrempelige manier de basisbeginselen van respectievelijk hardlopen en mountainbiken/racefietsen. Het trainingsprogramma eindigt met een 3 km testloop (Start to Run) en deelname aan een fietsevenement (Start2Bike). Sportactiviteiten voor inactieve mensen kenmerken zich door een heel laag instapniveau (d.w.z. iemand die nooit heeft gesport kan meedoen), waarbij duur en intensiteit van het bewegen geleidelijk worden opgebouwd. Bij het hardloopprogramma Start to Run worden bijvoorbeeld eerst lange stukken gewandeld en (hele) korte stukken gejogd. Geleidelijk aan worden de ‘wandelpauzes’ korter gemaakt en de duur en intensiteit van het joggen uitgebreid. Lage deelnamekosten zorgen ervoor dat een gebrek aan geld geen barrière is om mee te doen. De aanwezigheid van geschikte vervolgactiviteiten binnen de sportvereniging zorgt er bovendien voor dat deelnemers blijven sporten. Na afloop van de sportprogramma’s Start to Run en Start2Bike hebben deelnemers bijvoorbeeld de mogelijkheid om te blijven hardlopen/fietsen bij een beginnersgroep van de sportvereniging.
Verder blijkt steun van familie erg belangrijk te zijn bij sportdeelname van inactieve mensen. Een gebrek aan steun werkt zelfs belemmerend. De sportvereniging biedt verschillende mogelijkheden om familieleden direct of indirect bij het sporten te betrekken, bijvoorbeeld door ze mee te laten sporten of ze te betrekken bij andere verenigingsactiviteiten. Hier liggen dus belangrijke kansen voor de sportvereniging!
In het algemeen is het erg belangrijk om als sportvereniging de inactieve doelgroep goed te leren kennen. Wat zijn hun wensen, behoeften en belemmeringen als het gaat om sporten en bewegen? Door inactieve mensen hiernaar te vragen en ze te betrekken bij de ontwikkeling en keuze van sportactiviteiten, is de kans groter dat sportactiviteiten aansluiten op hun behoeften en dat ze uiteindelijk mee zullen doen.
Sporten is niet vanzelfsprekend voor inactieve mensen, dus het is ook niet vanzelfsprekend dat zij naar de sportvereniging komen als zij een flyer, folder of bericht op sociale media over het sportaanbod zien staan. Daar is meer voor nodig. Sportverenigingen zouden (meer) moeten samenwerken met organisaties of personen die in nauw contact met de inactieve doelgroep staan om inactieven te bereiken en werven. Denk hierbij aan een huisarts of fysiotherapeut die inactieve patiënten doorverwijst naar het sportaanbod. Maar ook een ouderenorganisatie die het sportaanbod bekend maakt onder haar leden of een buurtwerker of buurtsportcoach die inactieve mensen attendeert op het sportaanbod, kunnen daarin een rol spelen. Het is belangrijk om deze partijen al in een zo vroeg mogelijk stadium te betrekken, zodat inactieven worden bereikt en (via deze partijen) de wensen en behoeften van de inactieve doelgroep in kaart kunnen worden gebracht (zie vraag 2).
Naast het gebruik van gerichte wervingskanalen is de wervingsboodschap belangrijk. ‘Sport’ wordt door veel inactieven gezien als iets wat té intensief en té bedreigend is. Inactieve mensen voelen zich wel aangesproken wanneer de boodschap zich richt op plezier (in sporten/bewegen) en het ontmoeten van andere mensen (door sporten/bewegen). Het sporten en bewegen met anderen is namelijk voor inactieven een belangrijke reden om te gaan en blijven sporten en bewegen.
Het (initieel) organiseren van sportactiviteiten op plekken waar de doelgroep komt, zoals een school in een achterstandswijk, een buurthuis of moskee, kan de drempel tot deelname eveneens verlagen en helpen om kennis te maken met (de trainers van) de sportvereniging. De stap om daadwerkelijk bij de sportvereniging te sporten, wordt daardoor verkleind.
Als een inactief persoon eenmaal bij de sportvereniging binnen is, heeft de trainer een bepalende rol in het ‘vasthouden’ van deze persoon. Het is belangrijk dat de trainer vaardig is in het begeleiden van inactieve mensen en de sportactiviteiten op hun niveau aanpast. Daarnaast is persoonlijke aandacht voor de inactieve deelnemer essentieel, gewoon al door af en toe te vragen hoe het met iemand gaat. Doet een trainer dit niet, dan is de kans groot dat zo’n persoon weer afhaakt.
Alhoewel sportverenigingen een bijdrage kunnen leveren aan het in beweging brengen van sommigen inactieven, is sport niet dé oplossing voor elk inactief persoon. Lichamelijke inactiviteit is een complex probleem dat wordt veroorzaakt door verschillende factoren. Bovendien hebben inactieve personen vaak te maken met multiproblematiek. Een combinatie van factoren zoals werkloosheid, schuldenproblematiek, de aanwezigheid van chronische aandoeningen en/of culturele belemmeringen (bijvoorbeeld sporten is niet belangrijk), zorgen ervoor dat sporten en bewegen niet altijd prioriteit hebben. Dus om inactiviteit in de Nederlandse bevolking aan te pakken, is een systeemaanpak nodig, waarbij (meer) wordt samengewerkt tussen de sportsector (bijvoorbeeld sportverenigingen), andere sectoren (zorg, werk, onderwijs) én de inactieve doelgroep om goed inzicht te krijgen in de oorzaken van lichamelijke inactiviteit en verschillende oplossingen te bedenken en testen. Iemand die bijvoorbeeld angst heeft om te bewegen, zou eerst bij een fysiotherapeut kunnen bewegen om zijn of haar angst te verminderen. Bij een ander persoon zou de oplossing kunnen liggen in het wandelen of fietsen naar het werk in plaats van de auto nemen. In een wijk waar weinig wordt bewogen, zou de aanleg van wandelpaden, fietspaden of speelveldjes het beweeggedrag van inwoners kunnen stimuleren. Verder dient opgemerkt te worden dat er in sommige gevallen gewoonweg geen oplossing is, omdat er ook inactieve mensen zijn, die op geen enkele manier tot sporten en bewegen te verleiden zijn.
Alhoewel het aantrekken van inactieve doelgroepen kansen biedt voor sportverenigingen, zijn er ook uitdagingen, zoals de afhankelijkheid van vrijwilligers, het gebrek aan opgeleid kader en de continue strijd om ‘reguliere’ activiteiten draaiende te houden. Trainers van sportverenigingen hebben niet altijd de vaardigheden om inactieven te begeleiden. Daarnaast is het voor hen niet vanzelfsprekend om zomaar de wijk in te stappen en samenwerking met andere partijen aan te gaan. Zij hebben hierbij ondersteuning nodig.
Sportbonden zouden sportverenigingen hierin kunnen ondersteunen in de vorm van trainersopleidingen specifiek gericht op het begeleiden van inactieve personen, het (tegen lage kosten) beschikbaar stellen van implementatiematerialen (trainershandleidingen, promotiematerialen), sportverenigingen in contact te brengen met relevante partijen (in de wijk) en mogelijkheden te bieden voor kennisdeling tussen sportverenigingen, die met de inactieve doelgroep (willen) werken. In gemeentelijk beleid is het belangrijk dat aandacht is (en blijft) voor het in beweging brengen van inactieven door middel van sport en dat samenwerking tussen de sportsector en andere sectoren wordt gestimuleerd. Gemeenten kunnen lokale sportverenigingen, die iets voor inactieve doelgroepen willen betekenen, bijvoorbeeld in het kader van 'inclusief sporten en bewegen', betrekken bij een lokaal sportakkoord.
Binnen een lokaal sportakkoord maakt de gemeente samen met andere lokale partijen afspraken over hoe zij hun ambities met betrekking tot sport en bewegen willen realiseren. Dit biedt mogelijkheden voor sportverenigingen tot het leggen van contacten met relevante partijen in de buurt, evenals kennisdeling als het gaat om het bereiken, werven en begeleiden van inactieve mensen. Verder kan de buurtsportcoach, die door gemeenten wordt ingezet om sporten en bewegen onder inwoners te stimuleren, (nog meer) ingezet worden om sportverenigingen te verbinden met andere relevante partijen in de wijk, het sportaanbod van sportverenigingen onder de aandacht te brengen bij de inactieve doelgroep, inactieve mensen door te verwijzen naar het aanbod en kennis te delen met trainers van sportverenigingen over het leggen van contacten met anderen en het werven en begeleiden van inactieven.
Meer weten over het in beweging brengen van inactieve mensen door middel van georganiseerde sporten? Sportonderzoeker Linda Ooms van het Mulier Instituut promoveerde onlangs op dit onderwerp. Haar proefschrift is hier te downloaden. Voor meer informatie over dit onderwerp kunt u ook contact opnemen met Linda Ooms.