Hoewel Nederlandse vrouwen bij de Olympische Spelen de meeste medailles behalen en nagenoeg even vaak sporten als mannen, hebben vrouwen op andere sportpodia nog een wereld te winnen. Hoe sterk is de positie van Nederlandse vrouwen in de sportvereniging bijvoorbeeld, als trainer of bestuurder? Het Mulier Instituut geeft antwoord op 5 vragen over vrouwen in de sport.
Vrouwen sporten ongeveer even vaak als mannen. 51 procent van de vrouwen (> 12 jaar) sport wekelijks, bij mannen ligt dat aandeel iets hoger (54%).
Hoewel de sportdeelname tussen man en vrouw nagenoeg gelijk is, zijn vrouwen (> 6 jaar) minder vaak lid van een sportvereniging dan mannen (28% vs. 34%). Ongeveer een op de drie leden van alle bij NOC*NSF aangesloten sportbonden is vrouw en bij twee derde van de sportbonden zijn mannen (sterk) oververtegenwoordigd, met meer dan 60 procent. Bij vier van de tien grootste sportbonden (hockey, gymnastiek, hippische sport, volleybal) is inmiddels meer dan 60 procent van de leden vrouw.
De populairste sport bij vrouwen is, net als voor de mannen, fitness (23%), gevolgd door hardlopen, zwemmen, tennis en yoga. De grootste vrouwensportbond, totaal en bij de senioren, is tennisbond KNLTB met 256.000 tennissters met een lidmaatschap (210.000 senioren; 46.000 junioren). Kijken we naar de populairste sportbond bij de meisjes, dan is gymnastiek (175.000 lidmaatschappen) nummer één, gevolgd door hockey (113.000) en voetbal (85.000).
De sportbond met het grootste aandeel vrouwen is de hippische sportbond KNHS (85%, 137.000 vrouwelijke leden). Een hoog percentage, zeker als we dat vergelijken met het aandeel vrouwen bij de grootste sportbond, de KNVB (15%, 158.000 vrouwelijke lidmaatschappen). *
In de Nederlandse topsport kennen vrouwen de laatste jaren een sterke opmars. Vanaf 2010 telt de groep topsporters met een officiële topsportstatus van NOC*NSF evenveel mannen als vrouwen, hoewel het aandeel vrouwen onder de totale groep professionele sporters (vooral voetballers en wielrenners) nog zeer beperkt is. Nederlandse vrouwen zijn verantwoordelijk voor de meeste (gouden) olympische medailles: meer dan de helft (53%) van alle Nederlandse medailles op de Olympische zomerspelen (1948-2016) werd gewonnen door vrouwen, waarvan 58 procent goud (figuur 1). Bij de laatste zomerspelen in Rio wonnen vrouwen zes van de acht gouden medailles. Dit deden zij in turnen, roeien, (baan)wielrennen, zeilen en open waterzwemmen. Hoewel Nederlandse vrouwen in het verleden vaker verantwoordelijk waren voor de meeste medailles op de Olympische Spelen, vormden ze tot de Spelen van Rio 2016 een minderheid van de Nederlandse ploeg.
Hoe succesvol vrouwen ook zijn in de Nederlandse topsport, buiten de sportlijnen is voor vrouwen nog een wereld te winnen, vooral op het hoogste niveau. Kijk maar naar het aandeel vrouwen in landelijke besturen van sportbonden (18%), als topcoach (11%) of als sportjournalist en sportfotograaf (3%). Op clubniveau is het percentage vrouwelijke bestuurders (29%) en trainers (26%) hoger, maar vrouwen vervullen op de sportvereniging vaker een functie als secretaris of jeugdtrainer dan voorzitter of hoofdtrainer: de hoofdtrainer bij een vereniging is bijna altijd een man (86%).
Bijna een op de drie besturen bestaat volledig uit mannen (vereniging: 30%; bondsbesturen: 28%) en een verenigingsbestuur dat alleen uit vrouwen bestaat komt nauwelijks voor (< 2%). Een bestuur met alleen mannen komt vooral voor bij sporten met een relatief gering aandeel vrouwelijke leden (< 20%), kleine bonden en bonden zonder diversiteitsbeleid. Er bestaan geen bondsbesturen zonder mannen en de bondsvoorzitter is bijna altijd een man: in 2017 hadden 4 van 74 bonden een vrouwelijke voorzitter (5%). Bijna een op de drie bonden heeft minimaal twee vrouwen in haar bestuur. De gymnastiekunie, hockeybond en kegelbond zijn de enige bonden met drie vrouwen in hun bondsbestuur.
Bij verenigingen in sporten met relatief veel vrouwelijke leden (> 40%), hebben clubbesturen gemiddeld ook een groter aandeel vrouwen (42%) dan bij verenigingen van sporten die vooral door mannen worden beoefend (< 20% vrouwelijke leden; 9% vrouwelijke bestuurders). Vooral onder traditionele ‘mannensporten’ (66%), waaronder voetbal (52%), worden relatief veel clubs door alleen mannen bestuurd.
Recent onderzoek laat zien dat vrouwensport in ‘reguliere’ (niet-olympische) perioden beperkt aandacht krijgt in de media (5-20%). De eventueel door bonden beschikbare gestelde prijzengelden voor het vertegenwoordigen van het nationale team zijn over het algemeen voor mannen en vrouwen gelijk; bij de KNVB is dat over vier jaar het geval. De te verdienen start-/prijzengelden via wedstrijdorganisaties zijn over het algemeen (sterk) in het voordeel van mannen.
Vier op de tien bestuurders van sportverenigingen zeggen meerwaarde te zien in een diverse samenstelling van het ledenbestand en kader. Onder verenigingen met diversiteitsbeleid gericht op bestuur en trainer/coaches is dit fors hoger (80%). Meer dan de helft van de verenigingen staat neutraal tegenover de meerwaarde van diversiteit. Het streven naar diversiteit wordt met name als een luxeprobleem ervaren. Drie kwart van de verenigingen vindt het al lastig genoeg om competente bestuurders en trainers te vinden die iets voor de vereniging willen doen. Een kwart van de verenigingen zegt weinig bereidheid onder vrouwen voor bestuurs- en of trainer/coachfuncties te ervaren; een grotere groep (44%) is het hiermee oneens.
* = We spreken in dit artikel over lidmaatschappen ipv leden. Er is sprake van een beperkte dubbeltelling omdat leden lid kunnen zijn van meerdere verenigingen van dezelfde bond.
Meer weten over diversiteit in de sport, of vrouwen in de sport? Bekijk het onderzoeksthema diversiteit in de sport, of het websheet diversiteit in kaderfuncties. Neem voor meer informatie contact op met Agnes Elling van het Mulier Instituut.