“Ontwikkeling en vernieuwing leidt altijd tot weerstand”, zegt conceptontwikkelaar Gea Groenendijk. “Weerstand is noodzakelijk als je wat wil veranderen. Verandering gaat met pijn gepaard, daar moet je door heen. Anders blijf je stilstaan.” Dat is in de sportsector, die zij goed van binnen kent, goed te zien. “Vernieuwing van de georganiseerde sport gaat langzaam, terwijl met dalende ledenaantallen de noodzaak tot verandering niet duidelijker kan.” Met haar boek en podcastserie ‘Help, ik moet mij ontwikkelen’ geeft zij aan de hand van haar eigen expertise en ervaringen, die van experts en opgebouwd vanuit een wetenschappelijk kader de ingrediënten voor verandering van organisaties en sectoren.
Gea Groenendijk is concept- en organisatieontwikkelaar en beleidsmaker binnen de sectoren overheid, cultuur, citymanagement/toerisme, sport en evenementen. Sinds 2006 werkt ze als zelfstandig adviseur. Op de verschillende plekken waar zij werkte of advies gaf, ontdekte ze dat vernieuwing en ontwikkeling vaak stroperig gaat. Zij ging zich daarom afvragen hoe het toch komt dat mensen en organisaties zo weinig open staan voor vernieuwing. In haar boek is ze daarom op zoek gegaan naar de noodzaak om te blijven ontwikkelen en de weerstand die altijd gepaard gaat met deze vernieuwing.
Voor de sport is die weerstand een complex geheel, wat Groenendijk omschrijft als een "dubbele weeffout". Zij constateert dat de georganiseerde sport vooral op wedstrijd- en topsport is gericht. “Daarmee wordt te weinig gekeken naar de georganiseerde sport als geheel.” Groenendijk zag die kloof al ontstaan toen vanuit gemeenten meer aandacht kwam voor sport en bewegen. “Gemeenten zijn al langer bezig om sport en bewegen te stimuleren vanuit het gezondheidsaspect. Dat is twintig jaar gelden al begonnen, maar verenigingen stonden toen nog in de stand van wedstrijdsport. Ze moesten ineens meedoen met sport en bewegen. Dat stond haaks op hun bestaande structuur.”
Ondertussen is die kloof volgens Groenendijk al grotendeel overbrugd. “Toch blijft het iets geforceerd hebben”, zegt ze. Dat Jan-Dirk van der Zee onlangs voorafgaand aan de NOC*NSF Verenigingsconferentie hekelde dat de breedtesport ‘kleurloos’ is, vindt zij dan ook een treffende metafoor voor de huidige situatie. “Als je bij sportbonden kijkt: de vrijwilligers staan in stand van ‘presteren’ en houden zo ook vernieuwing tegen. Bestuurders vinden het interessant om iets in de sport te doen want ze willen bij de topsport horen.” Wie naar sportsponsoring kijkt, ziet het verschil: de breedtesport bepalen 90 procent van de leden, toch is de sponsoring traditioneel gericht op die 10 procent topsport.
“Iedereen weet dat het noodzakelijk is, maar toch staat vooral topsport in de picture. Breedtesport is niet sexy en krijgt daardoor minder aandacht dan het verdient. Ze willen dat meer mensen gaan sporten, maar door die kleurloosheid krijgen ze ook niet meer leden.” De gedachte dat je door topsport meer nieuwe sporters aan de onderkant krijgt, helpt daar in haar ogen ook niet bij. “Dat is de omissie van de sport: dat topsport een voorbeeld is voor recreatiesport. Als jij een dik kindje op straat bent dan is Dafne Schippers geen rolmodel, want daarom gaat dat kindje zeker niet bewegen.” Die kloof tussen topsport en breedtesport wordt te weinig gezien. “Je zit allemaal in een lijn van we doen het goed, maar er is gewoon te weinig bewustzijn van de verborgen mechanismen die binnen de georganiseerde sport aanwezig zijn en zeker ook van marktbewustzijn. Daardoor krijg je dat commerciële sportaanbieders daarop inspringen. Dat leidt niet tot nieuwe leden bij de georganiseerde sport.”
Het besef dat sport om meer dan wedstrijden en topsport gaat, vraagt volgens Groenendijk binnen sportorganisaties ook om andere competenties. “Dan krijg je ook andere profielen bij de bestuurders. Nu zit daar ook een te grote kloof tussen topsport en breedtesport.” Het meer geïntegreerd bekijken van een sport kan voor een sportbond bovendien nog een interessanter businessmodel opleveren. “Als je je eigen sport als geheel ziet dan ben je als businessmodel voor bijvoorbeeld investeerders interessanter, want je hebt een groter potentieel aan klanten voor een sponsor. Media-impact is tegenwoordig maar betrekkelijk. Voor een sponsor is het interessanter om toegang tot het klantenbestand te hebben dan het uithangbord te worden. Je ziet dat traditioneel nog veel sponsors gericht zijn op die 10 procent topsport.”
Dat de topsport ook in een kwetsbaar model zit, is duidelijk te zien in het wielrennen. Groenendijk sprak daar in haar podcastserie over met oud-Tourwinnaar Jan Janssen. “Hij zei: je moet eens kijken hoe kwetsbaar die ploegen zijn, ze fietsen nog steeds op een smalle basis’.” Met Ton Strooband, manager maatschappelijke zaken bij Feyenoord, besprak ze de andere kant van de sport. “De maatschappelijke club van Feyenoord is veel groter dan die van de topsport. Feyenoord speelt maatschappelijk een belangrijke rol in de ontwikkeling van kinderen in een wijk. En dat is dus de kracht van de georganiseerde sport. Het zou zonde zijn dat ze zichzelf moeten opheffen omdat ze zich niet verder door kunnen ontwikkelen.”
Groenendijk stelt dat het roer 180 graden om moet, om de sport toekomstbestendig te maken. Maar hoe kom je tot zo’n drastische ingreep? “Je hebt kennis van buitenaf nodig om tot verandering te komen. Ander krijg je je te veel het preken voor eigen parochie syndroom. Als je maar iets roept wat te kritisch is dan sluiten de interne geledingen zich binnen de eigen sector. Je hebt dus intern bewustzijn nodig en daarnaast externe ontwikkelkracht. waarmee een ontwikkelingslijn uitgezet kan worden.”
Meer weten over de ingrediënten voor ontwikkeling en vernieuwing? Bestel het boek ‘Help ik moet me ontwikkelen’ dan nu direct.