Eind dit jaar stopt de Sportimpulsregeling. Als de dit jaar gestarte projecten straks tot een einde zijn gekomen, zijn in een periode van acht jaar tijd honderden projecten in het hele land uitgevoerd. Zo langzamerhand ontstaat een steeds duidelijker beeld van de structurele impact van al die sport- en beweegactiviteiten; van de in 2014 opgezette activiteiten wordt momenteel nog 89% gedeeltelijk of geheel uitgevoerd, zo onderzocht het Mulier Instituut. En de resultaten van de jaren daarna zouden wel eens nog positiever kunnen zijn.
De Sportimpulsregeling is bedoeld om sport- en beweegaanbieders tweejarige financiële ondersteuning te bieden bij het opzetten van lokaal vraaggericht sport- en beweegaanbod, bedoeld om mensen die niet of te weinig bewegen of dreigen te stoppen met hun sport- en beweegactiviteiten blijvend fysiek in beweging te brengen. Behalve de gewone Sportimpulsregeling konden ook aanvragen worden ingediend voor de Sportimpuls Kinderen sportief op gewicht (KSG) en Sportimpuls Jeugd in lage inkomensbuurten (JILIB).
In 2014 startten 177 projecten: 113 reguliere Sportimpulsprojecten, 47 JILIB-projecten en 17 KSG-projecten. Het Mulier Instituut deed in opdracht van ZonMw onderzoek naar hoe het nu met die projecten staat en publiceerde de resultaten in het onderzoeksrapport ‘Borging Sportimpulsprojecten ronde 2014’. Conclusie: een derde van de sport- en beweegaanbieders die in 2014 activiteiten in het kader van de Sportimpuls hebben opgezet, voert deze nog volledig uit. De helft voert nog een deel van de activiteiten uit en 11 procent heeft de activiteiten gestopt. Dat wordt beschouwd als een beweging in de goede richting die dus door de Sportimpuls in gang is gezet.
Je zou ook kunnen zeggen dat van de in 2014 gestarte activiteiten ruim 60% niet of niet meer volledig worden uitgevoerd, maar Annemieke Bekkers-Maat, programmasecretaris van ZonMw, ziet het liever van de positieve kant: "Natuurlijk zou het ideaal zijn als alles een definitief karakter zou krijgen, maar we moeten ook reëel zijn. Er kunnen allerlei belemmerende factoren zijn die de continuïteit in de weg zitten. En dat activiteiten niet (geheel) zijn doorgevoerd, wil niet zeggen dat er niet allerlei andere positieve effecten op lokaal niveau zijn ontstaan."
Linda Ooms, onderzoekster van het Mulier Instituut, is het eens met Bekkers-Maat. "Wij hebben geconstateerd dat een tekort aan deelnemers en een gebrek aan financiële middelen bij de uitvoerende organisaties en de doelgroep, de belangrijkste redenen zijn voor het stoppen van activiteiten. Met name projecten met begeleiding door (meerdere) professionals zijn na de subsidieperiode moeilijk te bekostigen. Maar bij drie kwart van de projecten waarin is samengewerkt met andere partijen heeft de Sportimpuls gezorgd voor blijvende en geïntensiveerde samenwerking met (een deel van) deze partijen."
"Wij hebben geconstateerd dat een tekort aan deelnemers en een gebrek aan financiële middelen bij de uitvoerende organisaties en de doelgroep, de belangrijkste redenen zijn voor het stoppen van activiteiten"
Ondervraagde projectleiders lieten weten dat het ontstaan van nieuwe samenwerkingsverbanden, nieuw sport- en beweegaanbod en het bereiken van nieuwe doelgroepen zonder de Sportimpuls niet van de grond waren gekomen. Het onderzoek toonde ook aan dat bij de JILIB- en KSG-projecten weinig sprake was van ouderparticipatie en opvoedingsondersteuning. Bovendien bleek professionele begeleiding van deelnemers naar passend vervolgaanbod, bijvoorbeeld door de buurtsportcoach, van positieve invloed op het aantal deelnemers dat doorstroomt. De resultaten zijn vergelijkbaar met die uit het vorige borgingsonderzoek, hoewel het percentage projecten dat de activiteiten geheel heeft voortgezet een stuk lager is, iets waarvoor de onderzoekers geen verklaring hebben kunnen vinden. Het percentage projecten dat geheel is gestopt is wel vergelijkbaar.
Bekkers-Maat is blij met de aanbevelingen die het Mulier Instituut doet. Om Sportimpulsprojecten die nog lopen of die nog moeten beginnen in de toekomst nog beter te kunnen borgen is het belangrijk dat de projecten meer vraaggericht werken bij het opzetten of verwijzen naar (vervolg)aanbod. Ook moet de financiële borging vanaf de start van het project al een aandachtspunt zijn. Het begeleiden van deelnemers naar structureel vervolgaanbod en het meer betrekken van ouders bij het sporten en bewegen van hun kind(eren) zijn factoren die de kans op succesvolle borging vergroten. "Dat zijn voor ons herkenbare zaken, die we de afgelopen jaren ook al zoveel mogelijk hebben proberen door te voeren, de regeling is in de loop der jaren op diverse fronten aangepast. Zo weten we bijvoorbeeld dat de samenwerking met gemeenten al enorm is verbeterd. Wij verwachten dan ook dat de borging van de projecten die vanaf 2015 zijn gestart, alleen maar een nog positiever beeld gaat laten zien."
"We hebben nu wel een enorme hoeveelheid kennis en ervaringen opgedaan, waar de sportwereld ongetwijfeld veel profijt van gaat hebben"
Hoe dan ook, de 145 projecten die onlangs werden gehonoreerd, zijn de laatste in het kader van de Sportimpulsregeling. Ooms hoopt dat de energie die acht jaar lang in de Sportimpuls is gestoken, volop benut gaat worden en Bekkers-Maat sluit zich daar vanzelfsprekend bij aan: "Momenteel wordt het Sportakkoord uitgewerkt in deelakkoorden en het ziet er niet naar uit dat er weer een regeling voor sportparticipatie komt. Dat is misschien jammer, maar we hebben nu wel een enorme hoeveelheid kennis en ervaringen opgedaan, waar de sportwereld ongetwijfeld veel profijt van gaat hebben."