Kunnen kansen op sportieve groei worden verzilverd met beleid?

Waarom sporten sommige mensen nu eigenlijk wel en anderen niet? Die vraag houdt beleidsmakers in de sport al langer bezig. Wie een verklaring voor sportdeelname en beweeggedrag in handen heeft zou in theorie weten aan welke knoppen gedraaid moet worden om de bevolking in beweging te krijgen. In opdracht van het ministerie van VWS werkten het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) de afgelopen jaren aan het verklarend model sportdeelname. Het in september gepresenteerde eindrapport 'Kansen op sportieve groei?' geeft weliswaar geen concrete knop om aan te draaien, maar wel aanknopingspunten om beleid op te vormen.

Tijdens een bijeenkomst van het Platform Sportdeelname bij het SCP in Den Haag werd dieper ingegaan op de mogelijkheden die het verklarend model sportdeelname biedt voor de praktijk en voor verder onderzoek. Zoals de titel van het eindrapport al aangeeft, hebben de onderzoekers geschetst waar kansen voor sportieve groei liggen. De onderzoekers geven aan dat op dit moment 34 procent van de volwassenen niet sport. Dat percentage zou kunnen dalen naar 17 procent. Het rapport geeft daarnaast aan dat 55 procent van de bevolking frequent sport (meer dan veertig keer per jaar), wat in potentie zou kunnen stijgen naar 70 procent.

'Laaghangend fruit'

Het gaat hierbij om een statistische potentie, legt onderzoeker Annet Tiessen-Raaphorst uit. Op basis van het onderzoek zijn kenmerken geformuleerd die positief of negatief gerelateerd aan sportdeelname zijn. Positieve kenmerken zijn bijvoorbeeld 'jong', 'hoogopgeleid' en 'man'. "Als mensen met die kenmerken niet aan sport doen zijn ze een goede kanshebber om wel aan sport te gaan doen, ook wel 'laaghangend fruit' genoemd. Als je een ouder iemand hebt met een slechte gezondheid en lager inkomen dan is de kans veel groter dat hij nu een niet-sporter is. Maar de kans dat hij wel sporter wordt is ook veel kleiner dan iemand met positieve kenmerken, hij is 'hooghangend fruit'."

Uit het rapport komt duidelijk naar voren dat een slechte gezondheid een duidelijke rol speelt bij groepen die een kleine kans op sportdeelname hebben. Tegelijkertijd hechten zij ook aan medisch advies, wat een ingang zou kunnen zijn om die mensen in beweging te krijgen. Daarnaast bestaat ook een groep mensen die wel zou kunnen sporten, maar die simpelweg te druk is met andere dingen. Die groep zal eerder aangesproken worden door een flexibel sportaanbod.

Ingrijpen in 'vrijetijdssetting'

Hoewel de kansen op een hogere sportdeelname voor het oprapen lijken te liggen, is het lastig daar beleid op te vormen. Waar de overheid bij het onderwijs en de zorg een duidelijke en zelfs wettelijke taak heeft verschillen te overbruggen, is dat met sport minder concreet vastgelegd. Volgens Mariette van der Voet, secretaris van de NLsportraad, komt dat doordat sport in Nederland vooral in de 'vrijetijdssetting' gebeurt. "Dat maakt sport onderdeel van de thuissituatie en de opvoeding. Dat lijkt althans ook te volgen uit het verklarend model: want een belangrijke factor is of ouders hun kinderen stimuleren te sporten. Dat uitgangspunt maakt dat iedereen op heel verschillende manieren met sport te maken heeft. Daarmee ontstaan grote verschillen. En voor de overheid is het niet gangbaar om in de thuissituatie in te grijpen."

"Een belangrijke factor is of ouders hun kinderen stimuleren te sporten. Dat uitgangspunt maakt dat iedereen op heel verschillende manieren met sport te maken heeft"

Mariëtte van der Voet (NLsportraad)

Toch biedt het verklarend model volgens Van der Voet ook genoeg aanknopingspunten om beleid op te voeren, afhankelijk van de doelen die de overheid heeft. Ze verwijst daarbij naar het onlangs verschenen Brancherapport Sport waarin duidelijk naar voren komt dat de sportdeelname van kwetsbare groepen achterblijft. "Is sport alleen voor gezonde mensen? Het brancherapport roept bijvoorbeeld als vraag op of er wel voldoende sportaanbod is voor mensen met een chronische aandoening of beperking. Op toegankelijkheid van sport voor kwetsbare groepen is wel degelijk beleid te voeren."

Internationaal vergelijken

Een internationaal verklarend onderzoek zou daarom nuttig kunnen zijn. "Dan kun je kijken naar landen met veel minder sportinfrastructuur hoe sportvoorzieningen doorwerken in de sportdeelname", zegt Tiessen-Raaphorst. Daar liggen nog wel wat uitdagingen, want alle landen meten sportdeelname weer verschillend. "Alleen al het vergelijkbaar meten van de sportdeelname in Europa is een tamelijk grote uitdaging. Dat heb je wel nodig om een model op te bouwen. Aan de datakant zitten nog wel wat uitdagingen."

Sportparticipatie-index

Jeroen Scheerder, professor sportbeleid en sportsociologie aan de KU Leuven presenteerde, in Den Haag al eerste stappen op dat vlak met een internationale index voor sportdeelname: de Global Sports Participation Index. "We hebben al concrete interesse vanuit Australië en Brazilië. Blijkbaar hebben die collega’s door hoe het moet en dan zouden we in staat moeten zijn om in Europese landen en regio’s vergelijkingen te maken met andere continenten. Ik vind dat dit op de eerste plaats niet alleen een oefening voor onderzoekers mag zijn, maar dit zou ook iets moeten betekenen voor beleid. In Europa, zeker West-Europa, kennen we veel overheden die zeer actief zijn in sportbeleid, dan denk ik dat ze hier wel mee aan de slag moeten kunnen."

Verder lezen:

  • Ga voor de hele publicatie 'Kansen op sportieve groei' naar het SCP.
  • In samenwerking met het KC Sport is een artikel gepubliceerd op Allesoversport.nl
  • Meer info over de BMS Studie en BMS Infographic waarin de idee achter de sportparticipatie-index wordt toegelicht bij de KU Leuven.