Het vitaliseren van sportverenigingen wordt in Nederland al tientallen jaren als een belangrijk doel gezien. Vanwege de belangrijke functie die zij in de samenleving vervullen is het sportbeleid daarom ook al langer gericht op het toekomstbestendig maken van verenigingen met professionalisering als één van de pijlers. Daarbij wordt uitgegaan van de aanname dat de overlevingskansen van sportverenigingen door die gewenste transitie groter worden. Onderzoekster Resie Hoeijmakers van het Mulier Instituut concludeert nu dat niet álle sportverenigingen per definitie sterker worden door dat ingezette sportbeleid.
"In het Nederlandse sportbeleid van de afgelopen decennia is met drie belangrijke richtingen beoogd verenigingen te vitaliseren: professionaliseren, verbreding van diensten en het breder inzetten van verenigingen, oftewel het vergroten van hun maatschappelijke rol. Op die stimulans is ook altijd kritiek geweest. In de wetenschappelijke literatuur over sportmanagement bestaat geen consensus of die transities sportverenigingen nu ten goede komen, terwijl het beleid dat wel veronderstelt. Dat vormde de aanleiding voor dit onderzoek. Ook in het Nationaal Sportakkoord gaat het om toekomstbestendige sportaanbieders, waarbij wordt ingezet op nieuwe samenwerkingsverbanden, stimuleren van professionalisering en het verbreden van de maatschappelijke rol. Dat is een duidelijke uiting van hoe verenigingen worden gestimuleerd zich aan te passen met het oog op maatschappelijke ontwikkelingen. Ik heb gekeken of verenigingen daadwerkelijk in de gewenste richting zijn veranderd en of ze daar sterker van zijn geworden."
"Als we de ontwikkeling over de hele linie bekijken dan zie je dat verenigingen maatschappelijk gezien een grotere rol hebben aangenomen. Ze zijn ook overtuigd dat het belangrijk is om dat te doen. In die maatschappelijke verantwoordelijkheid die verenigingen voelen zit nog een discrepantie met wat de overheid daaronder verstaat. Een club zegt: 'we zijn een vereniging dus we zijn sowieso maatschappelijk bezig'. De overheid koppelt daar vanuit het sportbeleid concrete doelen aan zoals het organiseren van activiteiten voor vluchtelingen, minima of mensen met een beperking. We zien dus over de hele linie dat verenigingen meer taken op zich hebben genomen, maar kijken we naar professionaliseren en het verbreden van diensten dan zien we dat daar geen toename in is geweest. Grote verenigingen hebben vaker diensten verbreed en zijn ook professioneler geworden. Dat laat ook zien dat de diversiteit aan sportverenigingen steeds meer toeneemt."
"Bij verenigingen die in de genoemde drie richtingen zijn veranderd, heb ik gekeken of zij sterker zijn dan verenigingen die niet zijn veranderd , zoals ze dat zelf ervaren en beoordelen. We zien daarbij geen verband in die transities en de sterkte van de vereniging. Dat is opvallend, zeker omdat we ook nog hebben gekeken naar de grootte van de verenigingen. Daar is ook geen verband in te zien. Het is ook niet zo dat er een negatieve relatie is: we weten niet als ze niet in die transitie waren gegaan of ze minder sterk zouden zijn. We kunnen daarmee niet zeggen dat het sportbeleid geen nut heeft, maar we kunnen wel stellen dat je die gewenste veranderingen niet als heilige graal moet zien voor alle problemen of het toekomstbestendig maken van sportverenigingen. Dat zou niet gestimuleerd hoeven te worden voor alle verenigingen."
"Het woord 'vereniging' zegt het al: het is een vereniging van mensen, niet een commerciële organisatie waarbij het gaat om het leveren van producen en diensten"
"Je hebt kleine en grote verenigingen. De gestimuleerde transities lijken vaker te zijn gericht op bijvoorbeeld een grote hockeyvereniging dan een kleine biljartvereniging met maar 15 tot 20 leden. Die kleine verenigingen blijven in het sportbeleid wat onderbelicht, terwijl de helft van onze verenigingen minder dan honderd leden hebben. Die clubs moeten anders gesteund en gestimuleerd worden dan de grote. Het idee van professionalisering van diensten is bijvoorbeeld vooral voor de grote verenigingen belangrijk. De kleine verenigingen gaan niet mee met het professionaliseren, soms is het niet nodig of mogelijk, of hebben ze het geld ook niet. Met maar twintig leden zijn hoef je geen professional aan te nemen. Voor die verenigingen zijn hele andere factoren belangrijk om ze te vitaliseren."
"Het creëren van sociale identiteit is voor kleinere verenigingen extra belangrijk, maar trouwens ook voor de grotere verenigingen. Leden willen sporten, maar dat is niet de allerbelangrijkste reden om lid te worden van een club. De aantrekkingskracht van een club zit vooral in het sociale aspect, en dat wordt vaak vergeten.
We zagen in dit onderzoek ook dat het organiseren van andere activiteiten naast de sportactiviteiten enorm is gekelderd. Dat laat misschien ook zien dat clubs steeds meer zijn gefocust op professionalisering, het leveren van kwaliteit en het verbreden van diensten. Het sociale aspect wordt zo uit het oog verloren. Dat is wel belangrijk. Het woord 'vereniging' zegt het al: het is een vereniging van mensen, niet een commerciële organisatie waarbij het gaat om het leveren van producen en diensten. Het gaat ook om het samen doen en mensen bij elkaar brengen. Dat brengt heel veel waarde op en dat zou beter gestimuleerd kunnen worden met sportbeleid. Welke factoren precies bepalend zijn voor die sociale identiteit ga ik in mijn vervolgonderzoek boven tafel proberen te krijgen."
Ga voor het volledige onderzoeksrapport naar Mulier Instituut.
In het nieuwste nummer van vakblad Sport & Strategie (editie 4-2022) staat ook een uitgebreid artikel van Resie Hoeijmakers over dit onderzoek.